Dirk Ballekens (BTV): "Tuincentra moeten terug naar de corebusiness"
Tijd voor afscheid van BTV, Dirk?
“Inderdaad, het werd allemaal een beetje veel. Naast BTV run ik thuis een pompoenenkwekerij en ben ik actief als agrarisch lesgever en brouw ik ook nog twee bieren. Hoewel mijn taak als voorzitter op papier een halftijdse baan is, kroop daar toch heel wat tijd in. En ik word er natuurlijk ook niet jonger op (lacht). Op een bepaald moment ben ik gaan nadenken hoe ik de rest van mijn carrière wilde invullen. Dat is een moeilijke afweging geweest: doe ik dit verder en bouw ik de rest af of omgekeerd? Het is dus het omgekeerde geworden en zijn we voor BTV een opvolger aan het zoeken. Tot die persoon ingewerkt is, blijf ik op post, dat zal dus wellicht nog enkele maanden zal zijn. Helemaal ‘nieuw’ wordt het niet, want er is hier ook nog iemand die freelance het secretariaat leidt en die blijft aan boord.”
Uit ons vorige gesprek, ondertussen ruim een jaar geleden, kwam naar voor dat het eerste ‘probleem’ waar de sector mee te kampen had, personeel was. We veronderstellen dat die situatie niet in één, twee, drie opgelost is?
“Dat is altijd al een probleem geweest en het ziet er niet naar uit dat daar een kant-en-klare oplossing voor is. Zet twee uitbaters van tuincentrum bij elkaar in een snelwegrestaurant en na 2 minuten gaat dat doorgaans al over personeel. We kennen de arbeidsmarkt: voor de komende vijftien jaar betekent dat honderd uitstromers en tachtig instromers. Dus al het werk van vijf mensen moet gedaan worden door vier. We hebben vandaag tools zoals AI en ChatGPT, die misschien wel een beetje gaan helpen, maar in de praktijk gaat het in een tuincentrum over uitvoeren. Planten kweken, uitzetten en water geven, rekken vullen, … kortom de ‘handling’ blijft relatief arbeidsintensief. Gelukkig kunnen we in onze sector beroep doen op studentenarbeid, anders zag het er nog beroerder uit. We zijn dus blij dat de nieuwe federale regering de initiële vermindering van studentenarbeid niet gaat doorvoeren, maar integendeel gaat uitbreiden naar 650 uur in plaats van 600. De regering wil ook de flexi jobs een boost geven, en ook dat vangnet is goed nieuws voor onze sector. Maar eerlijk gezegd is ‘personeel’ het verkeerde antwoord op de vraag wat de belangrijkste kopzorg is voor de tuincentrumuitbater. De échte uitdaging schuilt in de klimaatverandering, de evolutie naar defossilisering en de nijpende problemen met vergunningen. Bij BTV zien we die bui hangen en we weten ook dat die zich aan het ontwikkelen is tot een onweer, terwijl er op het terrein te weinig wordt gedaan om dat goed voor te bereiden.”

Planten kweken, uitzetten en water geven, rekken vullen, … de ‘handling’ blijft arbeidsintensief
Kun je dat verder duiden?
“De BTV is goed geplaatst om alles wat met regelgeving te maken heeft in een vroeg stadium te detecteren en te capteren. Er komt een berg milieu- en klimaatregelgeving op ons af die een sterke impact zal hebben en waarbij wij ons afvragen hoeveel er van onze 160 leden hierdoor in hun voortbestaan bedreigd worden.. Wij hebben hier de afgelopen twee jaar de structuur van het VEKA (Vlaams Energie- en KlimaatAgentschap) leren kennen. Zij moeten in Vlaanderen de Europese richtlijnen uitvoeren, waarbij Europa het pad uitgetekend heeft om tegen 2050 de CO²-uitstoot van alle gebouwen in Vlaanderen drastisch naar beneden te halen. Voor niet-residentiële gebouwen spreken we over ‘koolstofneutraliteit’ als langetermijndoelstelling. Dat betekent dat ze geen CO² meer mogen uitstoten en dus geen fossiele brandstoffen meer mogen gebruiken. Dat zal naar mijn gevoel misschien niet of toch niet helemaal lukken, maar er zullen wel aanzienlijke stappen in die richting worden gezet. Vorig jaar hebben we al een verplichting gezien op het installeren van twee laadpunten op parkings groter dan twintig plaatsen. In loop van de tweede helft van vorig jaar zijn we er ook van op de hoogte gesteld dat niet-residentiële gebouwen van meer dan 200 vierkante meter, dus het gros van de tuincentra, een EPC keuring zullen moeten laten doen. Die EPC-score is momenteel niet bindend en zal geen verkoop tegenhouden, maar er wordt toch al aangegeven dat tuincentra tegen 2030 5% of 10% van hun energie zelf moeten gaan opwekken. Je voelt nu al de druk komen dat we zullen evolueren naar een situatie gelijk met die van de woning die je niet meer kunt verkopen of verhuren als de EPC score niet bekend of niet voldoende goed is. En dan is er ook nog de handel in uitstootrechten (EU-ETS) die nu geldt voor industriële installaties. Die koolstoftaxatie (ETS1) bestaat al voor de grote uitstoters zoals fabrikanten van cement, staal, enzovoort, maar kom er ook voor particulieren en andere bedrijven (ETS2). Hier komen we weer terecht bij de fossiele brandstoffen. Als we dat goed berekend hebben, betekent dit dat er vanaf 1 januari '27 een bijkomende taks van kracht wordt op diesel, gas en benzine van ongeveer 8%. Als je de plannen leest die Europa daarmee heeft, zou dat tegen 2030 ook kunnen opgetrokken worden naar een meerprijs van 20 à 30% …”
Moeten tuincentra dan ook de baan op om te gaan protesteren?
“Je weet natuurlijk nooit ... We hebben in de landbouw gezien dat protesten toch wel wat regelgeving kunnen wegdrukken. Trump gaat voor deregulering en Europa spreekt toch ook van een tragere regulering, zelfs deels deregulering. Wat het tijdspad gaat zijn, daar kunnen we alleen maar naar gissen, maar die evolutie is er in elk geval, dus valt het dan ook niet uit te sluiten. Ik denk dat fossiele brandstoffen in elk geval uit de markt geprijsd gaan worden en onze tuincentra een omslag moeten doen naar minder fossiel. Zonnepanelen, diepteboringen, warmtepompen,... dat kan allemaal, maar dat conflicteert dan weer hard met de regelgeving om de nodige vergunningen te krijgen. In Vlaanderen hebben we behoorlijk wat tuincentra die in mindere of meerdere mate zonevreemd zijn. Hoe gaat dat dan stroken met de nodige vergunningen voor het realiseren van energetische plannen?”

Voor niet-residentiële gebouwen spreken we over ‘koolstofneutraliteit’ als langetermijndoelstelling
Uitdagende tijden, dus …?
“In de tuincentra-sector gaat zich dat de komende tien jaar allemaal met elkaar vervlechten. Naar mijn gevoel zal er tegen 2035 meer veranderen dan wat de afgelopen dertig jaar hebben zien veranderen. We hebben vandaag veel oude structuren staan en die blijven ook staan, omdat er geen vergunningen worden uitgereikt. Nochtans zien we in de klimaatverandering grote kansen voor tuin- en vooral plantencentra. In Parijs is men tot de conclusie gekomen dat de stad tegen 2050 zo goed als onleefbaar wordt door zomerhitte, het zogenaamde ‘stedelijk hitte-eiland effect’. Dus heeft men het over wadi's aanleggen, vergroenen van pleinen, zinken daken afdekken met plantenbakken, … Stedelijke vergroening is iets dat we sneller dan we denken zullen moeten uitrollen. Groene gevels, groendaken, zelfs de kleur van de bestrating in Parijs wordt aangepast naar lichtbeige om uiteindelijk in tegenstelling tot zwart en tarmac, minder hitte aan aan te trekken. We zien dat trouwens ook al bezig in een aantal Duitse steden. Er komt een ongelooflijke vergroeninggolf op ons af en het potentieel voor de tuincentra is daar heel erg goed, want dat is en blijft onze corebusiness.”
Er komt een ongelooflijke vergroeninggolf op ons af en het potentieel voor de tuincentra is daar heel erg goed, want dat is en blijft onze corebusiness
Ons vorige gesprek vond plaats in de naloop van de pandemie. Bleek dat tuincentra toen een jonger publiek aanboorden en je sprak de hoop uit dat zich dat verder zou zetten. Is dat het geval?
“Ik denk van niet. Uit studies, bijvoorbeeld het marktonderzoek van VLAM en ons eigen grote BTV marktonderzoek van vorig jaar blijkt ten eerste al dat er erg weinig respondenten zijn uit de jeugd. Jonge mensen zien een tuincentrumbezoek niet als prioritair. Er zijn ook veel andere manieren waar jonge mensen met groen in contact komen. Lokale stedelijke winkels zijn daar een voorbeeld van, maar bijvoorbeeld ook Ikea is een belangrijke factor in groen verschaffen. Verjonging is een tendens, maar in tuincentra zien we dat helaas niet echt. Op zich is dat nu ook niet problematisch, want er zijn finaal ook steeds meer oudere mensen en die poel is voor tuincentra wél groot. Maar om nog even terug te keren op corona: voor de tuincentra is dat onverwacht een gigantische commerciële meevaller geweest. Als één van de weinige kanalen die open waren op het hoogtepunt van de pandemie waren wij zowat de ‘refuge plek’. Mensen konden niet naar het buitenland, kwamen naar tuincentra, kochten groen en waren met huisdieren bezig. Ik denk dat van nu tot 2050 het jaar 2021 de geschiedenisboeken zal ingaan als het topjaar van de tuincentra. Nadien is het minder geworden. De energiecrisis heeft sterke druk gezet op het budget van de mensen, maar heeft ook de tuincentra op gigantisch hoge kosten gejaagd. En dan is er ook nog een inflatie-opstoot bij gekomen.”

Ondanks de opleving tijdens de pandemie zien jonge mensen een tuincentrumbezoek vandaag niet als prioritair
En dan hebben we het nog niet gehad over de toenemende concurrentie van het internet …
“In de coronatijd is dat uiteraard het geval geweest. Het marktaandeel online is nadien ietwat teruggevallen, maar we stellen toch weer vast dat het segment tuin online vorig jaar toch weer met 1% is gestegen. Maar goed, als je alle categorieën samen bekijkt, gaat 30% online. Bij ‘groen’ is dat maar 3%. Als ik na vijf jaar in de branche een belangrijke conclusie kan trekken, is dat tuincentra tussen pakweg 1980 en 2020 of tot net daarvoor gigantisch geprofiteerd hebben van branchevervreemding, branchevervaging en globalisering. Op bepaalde plaatsen waren in het najaar in tuincentra eigenlijk geen planten meer te zien, maar nog enkel kerstmarkt en decoratie. Die slinger keert nu terug want al die additionele categorieën worden vandaag langs alle kanten aangevallen. Je koopt nu eenmaal veel makkelijker een kunstkerstboom en decoratiespullen online dan pakweg vier geraniums, vier surfinia’s en enkele fruitboompjes. In datzelfde segment van tuinmeubelen en decoratie heb je een scherpe concurrentie van de zogenaamde ‘prijsbrekers’. Alles wat niet met onze corebusiness te maken heeft, staat in tuincentra erg duidelijk onder druk. En vanuit de Belgische Tuincentra Vereniging vinden wij dat we daar ook de juiste conclusies moeten uit trekken. Het heeft geen zin om die tuincentra vol te zetten met Aziatische rommel en nevenassortimenten, wetende dat we daar niet het prioritaire kanaal in zijn. Ons grote tuinonderzoek geeft aan dat mensen tuincentra bezoeken voor heel welbepaalde segmenten. En dat zijn planten, plantenbescherming, meststoffen en potgrond, plantendecoratie en -potterie. Zodra je verder gaat kijken, bijvoorbeeld naar tuinmeubelen, zien mensen tuincentra al niet meer als het prioritair kanaal. Dat doen ze ook niet met barbecues, zelfs niet meer met bepaalde kerstmaterialen. Conclusie: aan de ene kant zien we de stedelijke vergroening, waarbij we Vlaanderen eigenlijk als een groot stadsgewest mogen beschouwen. Aan de andere kant stellen we vast dat die planten erg weinig online gekocht worden. Dat blijft een ‘fysiek gebeuren’. We moeten terug naar die corebusiness en alles wat er rond hangt. Omdat die markt gaat stijgen, omdat er weinig online concurrentie is. En ook omdat we zien dat er erg weinig tuincentra bij komen. De markt van de foodretail daarentegen ontploft wat betreft het aantal vestigingen… Colruyt, Spar, Aldi, Lidl, nu ook Jumbo, AH, Carrefour, ... allemaal openen ze nieuwe vestigingen. In die afgelopen dertig jaar hebben we finaal weinig nieuwe tuincentra zien bijkomen, je ziet er veeleer eentje verdwijnen ... Wat dus betekent dat de ruimtelijke problemen om een tuincentrum te bouwen en/of in stand te houden eigenlijk ook een gigantische kans is … Op voorwaarde dat we ons concentreren op kernassortimenten. We zien ook in onze eigen ledengroep dat de pure plantencentra het heel goed doen. Zij hebben ook veel minder last van de problematiek van defossilisering. Omdat ze geen kerstmarkt doen, omdat ze in open lucht verkopen, ... Er zijn er die een elektriciteitsfactuur hebben die op jaarbasis amper groter is dan die van drie gezinnen samen.”
Moet dan ook de cafetaria verdwijnen?
“Nee, dat vinden wij helemaal niet verkeerd. Dat is een beetje cultureel bepaald. In Nederland is de integratie van een tearoom en restaurant in een middelgroot of groot tuincentrum eigenlijk een evidentie. De Nederlandse consument ziet een tuincentrumbezoek automatisch gelinkt aan een horecabezoek. Waarbij het voor een tuincentrum niet noodzakelijk de meest rendabele afdeling is. We weten allemaal dat horeca een moeilijk verhaal is, maar het kan toch wel helpen om je te onderscheiden van de concurrentie. Het kan ook nog op een ander punt helpen met name op vlak van de elektrificatie van het voertuigenpark. Ik heb het dan over een tuincentrum met een parking met laadpalen en laadpunten. Een auto laden neemt tijd in beslag. Die tijd spenderen de mensen dan in de winkel. Hebben ze weinig nodig, dan nog heb je ze in ieder geval in de winkel. En als je dat dan kunt combineren met horeca … is dat zeker een pluspunt.”

BTV ziet ook in de eigen ledengroep dat de pure plantencentra het heel goed doen.
Valt er iets te doen met ’lokale producten’ op de vloer?
“Er zijn inderdaad tuincentra die daar aan meedoen, en dat is inderdaad niet verkeerd. In Frankrijk is die tendens zelfs heel sterk aanwezig, al is dat nu ook weer niet eindeloos rekbaar. In de coronaperiode zochten mensen hun soelaas in kleine lokale winkels en ook in tuincentra gingen lokale producten vlot over de toonbank. Iedereen dacht in 2021 dat die korte keten volledig gelanceerd was en dat we na corona zouden doorgaan, maar de waarheid gebiedt ons te zeggen dat dit niet gebeurd is. Dat heeft ook te maken met de algemene kostenstijging. Consumenten krijgen af te rekenen met grote facturen, een deel van die klanten gaat dan terug naar de prijsbrekers … en koopt minder of geen lokale producten meer, laat staan dat ze dat in een tuincentrum doen.”
Ten slotte nog een vraag over opvolging. In onze sector is het min of meer een gewoonte dat de uitbating overgaat van de ouders naar (een van) de kinderen. Hoe zie jij dat evolueren, rekening houdend met alles wat we net hebben aangehaald?
“Er staat hier geen kristallen bol op tafel (lacht), maar ik zie dat toch veranderen. Misschien niet zozeer in de tuincentra zelf, maar zeker en vast bij de plantenkwekers, en dat zijn en blijven onze belangrijkste partners. Mensen die met pensioen willen gaan, hebben vaak kinderen die goed hebben gestudeerd en een diploma op zak hebben. Momenteel krijgen die heel mooie kansen op de arbeidsmarkt. Ze horen vader en moeder ook altijd maar bezig over de klimaatverandering, het gebrek of net een teveel aan aan water en de export naar Engeland die na Brexit onder druk staat. Ze horen over problemen met het FAVV, met de regelgeving rond vergunningen, bijkomende taksen, het plantenpaspoort, het zware fysieke werk, geen personeel vinden, … Dan zeggen jonge mensen: “Pa en ma, we gaan iets anders doen”. En eerlijk gezegd, soms zijn pa en ma er ook nog blij mee. Een gevolg daarvan is dat het speelveld tussen tuincentra en hun plantenleveranciers niet meer hetzelfde is van tien en twintig jaar geleden. Het is niet dat tuincentra nog een overschot hebben aan gespecialiseerde kwekers. Tuincentra zijn zich daar ook wel bewust van en zien de kweker ook als een noodzakelijke partner die – terecht! –met respect moet worden behandeld. Als we meer en meer richting plantencentra evolueren, en ik blijf erop hameren dat dit een noodzaak wordt, dan zijn zij dé leveranciers die we moeten koesteren.”