Tuinarchitect Tom de Witte: “Een tuin ontwerpen met een hoofdrol voor planten, blijft deels een experiment”
Welke criteria hou jij aan om in een project te stappen?
“Uiteraard moet de inhoud van wat de mensen willen aansluiten bij wat ik doe. Vraag me niet om een tuin met buxushagen te omgorden of voor een Japanse tuin. Mijn sterkte ligt in projecten waarin planten in de ruime zin van het woord een hoofdrol spelen. Dus niet enkel vaste planten, maar ook bloembollen, heesters en bomen. En dat in een ontwerp geïnspireerd door en gebaseerd op de natuur. Daarnaast moet er een klik zijn met de opdrachtgever zodat het een toffe samenwerking wordt waarbij er wederzijds vertrouwen is.”
Hoe zou je jezelf als ontwerper omschrijven?
“Hoewel ik een voorkeur en een passie voor planten heb, zie ik mezelf wel als een allround ontwerper. Ik zorg voor een totaalplaatje waarbij ik me niet uitsluitend op de planten richt, maar ook waak over de structuren, de indeling, de integratie van terrassen en dergelijke meer.”
Je woont in Zeeuws-Vlaanderen, net over de grens. Welke vorming genoot je?
“Ik ging eerst vier jaar naar de Middelbare Tuinbouwschool in Boskoop waar ik een opleiding kreeg tot hovenier. Ik wou die eerste jaren echt in Nederland blijven en Boskoop stond hoger aangeschreven dan Breda, die de andere optie was. Boskoop is ook één van dé plantencentra in de wereld. Als hovenier, vergelijkbaar met tuinaannemer in België, richt je je meer op de uitvoering. Mijn doel was altijd het ontwerpen, maar ik vond het belangrijk eerst die opleiding te volgen om te kunnen ontwerpen vanuit de praktijk. In mijn ogen ben je een betere ontwerper als je weet hoe je iets moet uitvoeren en hoe gecompliceerd dat kan zijn. Vervolgens ben ik naar de Hogeschool Gent getrokken, destijds nog in Melle, waar ik me kon verdiepen in tuinarchitectuur. Daar merkte ik dat de opgedane plantenkennis en de kennis van uitvoering in Boskoop me goed van pas is gekomen. Maar het meeste leer je in ons vak nog altijd door je handen vuil te maken en door op pad te gaan. Ik ging naar kwekerijen, arboretums, botanische tuinen om bij te leren over planten en experimenteerde er op jonge leeftijd al mee. Dit voorjaar ben ik verhuisd en bij de aanleg van onze eigen tuin ben ik eigenlijk een soort assistent van de tuinaannemer, dat draagt enkel bij aan je kennis van uitvoering.”
Je hamert erg op die praktische kennis. Is dat iets dat volgens jou vaak ontbreekt bij ontwerpers?
Zo zou ik het niet durven stellen, ik merk alleen dat het mij helpt en dat het me enkel voordelen heeft opgeleverd. Ook wanneer ik voor klanten het uitvoeringsproces mee help opvolgen. Er kunnen altijd nog zaken wijzigen en die kennis bevordert het oplossingsgericht denken. Wat ik ook doe is details uittekenen. Elke tuinaannemer heeft zijn eigen methodes, maar op die manier gaat het vlotter en krijg ik een mooier resultaat. Kijk, het ontwerp is belangrijk, maar is in feite maar een instrument. Ik steek veel tijd in het aanwezig zijn bij de uitvoering zodat ik eventueel kan bijsturen. Een lijn van een pad kan mooi zijn op tekening, maar misschien werkt het net niet in de praktijk. Dat bijsturen leer je door ervaring. In mijn geval ook door mijn samenwerking met Piet Oudolf.”
Hoe is die ontstaan?
“Aan de basis ligt mijn oneindige interesse in planten. Het is een geweldig fascinerende wereld. Ik kan mijzelf bijvoorbeeld verliezen in het zoeken naar een welbepaalde boom die best past in de tuin van een klant. Ik dwaal graag rond in allerlei tuinen of op plantenbeurzen. Iedereen gaat naar Kalmthout voor de Hamamelis, maar je vindt er ook andere interessante planten. En wat ik doe is er op bezoek gaan tijdens de diverse seizoenen om de opgedane kennis nog te verrijken. Ik zit nu eenmaal zo in elkaar en dat heeft ook geleid tot mijn ontmoeting met Piet Oudolf. Op een dag ben ik als 18-jarige – ik had net mijn rijbewijs – gewoon in de auto gestapt en drie uur naar Hummelo gereden. Je denkt dat die gevestigde waarden onbereikbaar zijn, maar Piet is eigenlijk heel toegankelijk en heel genereus. Hij heeft me die dag ontvangen en dan is alles veranderd. Die man is een wandelende encyclopedie en ik heb bijna alles van hem geleerd. Die kennis vind je niet in boeken.”
Lees ook
Wat is voor jou het moeilijkste aan ontwerpen?
“Wanneer je ontwerpt heb je een bepaald beeld voor ogen, maar wel een beeld dat zich in de toekomst bevindt. Als een soort visioen. We zien dus dingen die er nog niet zijn. En dat is het moeilijkste, want om dat beeld te realiseren, moet je weten hoe planten, grassen en bomen zullen evolueren doorheen de jaren. Ons vak is dus een mix van opgedane kennis (ervaring) en weten hoe je het moet uitvoeren. Wat je klant eigenlijk koopt, is een proces. En dat bestaat uit drie delen: het ontwerpproces (het makkelijkste deel want op papier klopt alles), de uitvoering of het vertalen van dat ontwerp naar de werkelijkheid en/of eventueel bijsturen (al iets gecompliceerder) en dan volgt het moeilijkste proces dat nooit eindigt, het beheer na de aanleg. Dan begint het pas. We streven naar zo weinig mogelijk interventies, maar de natuur laat zich niet dicteren. Aan planten, bomen en grassen is er in principe weinig werk, je kan wel onkruid of ongedierte hebben of bepaalde groepen die je beter wisselt. Dat proces duurt gemiddeld twee tot vier jaar. Zeker het eerste jaar kom ik de tuin regelmatig opvolgen en voer ik – als de klant daarvoor openstaat – af en toe een experiment uit met een nieuwe plant. Dat procesmatige uitleggen aan de klant, vind ik heel belangrijk.”
Welke belangrijke les zou jij onze toekomstige tuinaannemers of -architecten willen meegeven?
“Aan de ontwerpers zou ik aanraden om zelf eens een boom aan te planten, klinkers te leggen en dus eigenlijk een soort verplichte stage bij een tuinaannemer aan te bieden binnen de opleiding. Het zal je helpen in je toekomstige functie als intermediair tussen de klant en de tuinaannemer. Daarnaast is plantenkennis essentieel dus ik zou mijn studenten verplichten om naar arboretums en kwekerijen te gaan. Ik heb wel de indruk dat die aan het toenemen is in de ontwerperswereld, maar het is een blijvende studie. Het duurde bij mij ook tien tot vijftien jaar voor ik een gedegen kennis had. Het zijn niet alleen de (nieuwe) soorten, ook de klimatologische omstandigheden hebben een impact. Net als de bodem, daarover ontbreekt misschien nog de meeste kennis. Gewone grond bestaat niet, de fundering van elke tuin is een hele ondergrondse wereld die verschilt van plaats tot plaats. Daar zou ik ook wel meer aandacht aan besteden binnen de opleiding.”
Je verbleef ook een tijdje in Japan. Hoe kwam je daar terecht?
“Destijds had je een tuinenshow in Nagasaki waarvoor ze ontwerpers uit diverse landen uitnodigden. Bedoeling was om een tuin van ongeveer 40 m2 te ontwerpen in de stijl van je land. Ik weet niet meer hoe ze bij mij uitkwamen, maar ik trok naar daar om de uitvoering op te volgen en de show bij te wonen. Ik had voor mijn tuin Atelier Vierkant als sponsor gevraagd en ze stuurden me door naar een agent ter plaatse. Bleek dat het ook een landschapsontwerpbureau was. Ik ontmoette de zaakvoerder die fan was van Piet Oudolf. Toen hij hoorde dat wij bevriend waren, vroeg hij me een daktuin over twee niveaus voor hem te ontwerpen. Dat bevond zich in het westelijke deel van Tokio. En zo ben ik daar gedurende de laatste 8 jaar toch een tiental keer geweest.”
Een groot verschil met hoe je hier werkt?
“Ik werk overal op dezelfde manier, maar uiteraard is het anders. Het klimaat is anders – door veel regenval, vochtige zomers, cyclonen iets minder vergevingsgezind dan bij ons – en het loopt er niet dik in kwekerijen van planten. Dat is daar bijna onontgonnen gebied. Het was dus zeker een uitdaging en een leerproces, maar wel een mooi avontuur in een fascinerend land. Toch weet ik niet of ik nog eens in een andere klimaatzone zou willen werken. Planten gedragen zich daar heel anders. Laat ons zeggen dat het Middellandse Zeegebied op dat vlak een pak interessanter is. Daarnaast vind ik het nooit een straf – integendeel – om projecten in de eigen omgeving te doen. Het is niet omdat Japan of de VS ver weg is, dat de projecten er leuker zijn. Ik werk even graag net om de hoek.”
De weersextremen nemen hier anderzijds ook toe. Heeft dat een impact op de plantensoorten die je gebruikt?
“Dat is een vraag die ik wel had verwacht en die ik ook vaker krijg (lacht). Een eenduidig antwoord erop kan ik evenwel niet geven. Je kan bijvoorbeeld opteren voor meer mediterrane planten, maar wat als je te maken hebt met een kleigrond en het hevig regent. Ik pleit voor voorzichtig experiment. De winters lijken minder koud te worden, dus dat opent deuren voor planten die iets vorstgevoeliger zijn. Belangrijk is dat je gradueel aanpassingen doet. Er is bijvoorbeeld de nieuwe trend van gravel gardens waarbij je 6 à 8 cm grind voorziet bovenop de oorspronkelijke grond. Die moeten planten helpen dieper te wortelen of planten die minder diep wortelen aan voeding helpen die in het gruis zit. Dat kan, maar daar kan je nu nog geen uitspraken over doen. Dat kan pas als je 6 of 7 jaar verder bent en verschillende soorten seizoenen meegemaakt hebt. De klimaatverandering is er en die kunnen we niet ontkennen, maar ik herken er nog geen patroon in. Het zal met trial en error wel duidelijk worden.”
Bekijk projecten van Tom de Witte
Dat experiment voer je dan ongetwijfeld uit in je eigen tuin?
“Zeker. Ik ben pas dit voorjaar verhuisd en de tuin die er nu is gaat volledig op de schop. We zitten hier op plezante grond. Oude polder, losse klei dus. Ik ben ook omringd door kreken. Die trekken in de winter een soort spoor en door de capillaire werking houden ze daar vocht vast in de zomer. Toen we in de droge zomer vorig jaar nieuwe riolering legden, merkten we dat de grond nauwelijks 40 cm diep eigenlijk vrij vochtig was. Dat is een droom voor bomen. Ik zal er volop experimenteren, ook met een deel grindtuin. Of met planten die misschien grensgevallen zijn. Dat kan je minder bij klanten doen, tenzij ze daarvoor open staan en je het expliciet vertelt. De uitdaging ligt ook bij natte winters. Koude gecombineerd met nattigheid is vaak nefast. De meeste planten gaan dood door een teveel aan vocht, eerder dan door droogte.”
Heb je voor je eigen tuin al een beeld voor ogen?
“Ik werk heel intuïtief en zeker voor mezelf, want ik hoef niemand iets uit te leggen. Mijn motto is: laat de planten maar het werk doen. Zo maak ik liever een structuur met heesters dan met bouwmaterialen. Planten zullen sowieso de hoofdrol spelen in het beeld dat ik voor ogen heb. Daarmee creëer ik een rustig decor, want ik ontwerp tuinen die niet gevoelig zijn aan trends. De bedoeling is dat ze voor een lange periode meegaan. Belangrijk daarbij is dat een tuin en dan vooral de structuur heel praktisch is. Ik streef naar tuinen die zowel mooi als praktisch zijn, maar in de eerste plaats praktisch. Anders zal het nooit werken. Ik wil ook een zekere diepte of gelaagdheid in de beplanting. Je zal bij mij dus zelden smalle stroken vinden. De ervaring leert dan welke groepen beter tot hun recht komen in kleinere clusters en welke in grotere kunnen aarden. En het leuke aan onze sector zijn de toevallige ontdekkingen. Wanneer je je vergist bijvoorbeeld met een bepaalde mix en dat dan heel goed uitkomt. Dat bewijst dat de kennis over planten onuitputtelijk is. Het is niet omdat ik ervaren ben, dat ik alles weet. Ze weten mij nog altijd te verrassen. Gelukkig maar.”
Snel dit artikel gratis lezen?
Maak eenvoudig en gratis een account aan.
-
Lees elke maand een aantal plus-artikels gratis
-
Kies zelf welke artikels je wil lezen
-
Blijf op de hoogte via onze nieuwsbrief