“We moeten meer gebruik leren maken van de morfologie van ons landschap”
Jan Staes van de Universiteit Antwerpen is wetenschappelijk leider van dit Interreg 2 Zeeën-project, gefinancierd door het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), dat van start ging in 2018 en in maart 2023 ten einde loopt. Hij deelt graag zijn inzichten met ons.
Het project PROWATER heet voluit “Protecting and restoring raw water sources through actions at the landscape scale”. Hoe kwam het tot stand?
Jan Staes: “Dat is op mijn initiatief gebeurd. Gelukkig kon ik op goede partners rekenen zoals Departement Omgeving die de coördinatie van het Interreg-project op zich wou nemen. Ik speelde al langer met het idee om een onderzoeksproject op te zetten rond bepaalde ingrepen die we in het landschap kunnen en zouden moeten doen en dan voornamelijk op die locaties die uitermate geschikt zijn voor infiltratie en retentie. Het gaat dan in het bijzonder om op ecosysteem-gebaseerde aanpassingsmaatregelen zoals bosomvorming, het verminderen van drainage of het herstel van gecompacteerde bodems. Deze interventies vergroten niet alleen de veerkracht tegen droogtes en overstromingen, ze zijn bovendien gunstig voor de waterkwaliteit en biodiversiteit.”
Hoe hebben jullie de locaties bepaald? Op basis van welke criteria?
Jan Staes: “Die zijn bepaald op basis van de watersysteemkaart die we bij de universiteit hebben ontwikkeld. Die brengt alle stromingspatronen in het landschap gedetailleerd in kaart.”
Wat met mensen die de pech hebben om precies op die locaties te wonen?
Jan Staes: “Het is inderdaad zo dat het vaak om private grond gaat en het is niet evident om eigenaars te overtuigen om maatregelen te nemen. Vandaar ons voorstel om er een ‘Payment for Ecosystem Services’-model aan te koppelen op basis van dewelke organisaties of landeigenaars die maatregelen nemen om waterschaarste te bestrijden een zekere compensatie kunnen ontvangen.
De huidige toestand van ons watersysteem is voor een groot deel een historisch gegeven. Vroeger maalde er niemand om moerasgebieden te draineren. Het werd zelfs gepromoot vanuit de overheid om woeste en waterzieke gronden te ontginnen. In een nog verder verleden – toen er nog geen kunstmest was – was het droogleggen van moerassen een gangbare praktijk om vruchtbare grond te verkrijgen. Maar met wat we vandaag weten moeten we de vraag durven stellen of het niet nodig is om de klok terug te draaien. In plaats van met man en macht te proberen om het huidige intensieve landgebruik in stand te houden, kan men beter op strategische locaties in het landschap kiezen voor hydrologisch herstel. Maar ik kan begrijpen dat het voor landeigenaars moeilijk ligt, vandaar dat ze billijk vergoed moeten worden.”
Periodes van extreme droogte en intense regenval zullen in de toekomst enkel nog toenemen. Kan het PROWATER-project ons daartegen helpen wapenen?
Jan Staes: “We willen daar zeker tot bijdragen. Toen ik het project schreef in 2017 was het op dat vlak nog een ‘normaal’ jaar. We hadden toen niet kunnen vermoeden dat we daarna enkele extreme jaren zouden krijgen. Het achterliggende idee van PROWATER was om op momenten dat het hevig regent zoveel mogelijk water te kunnen vasthouden en dan te laten insijpelen zodat ons grondwaterpeil stijgt. Dat ons landschap als het ware als een soort waterbatterij fungeert en we door water te sparen ook in periodes van droogte meer debiet in de waterlopen kunnen krijgen. Vandaag is dat niet het geval. Nu is de reflex bij droogte vooral een zoektocht naar water, terwijl we ons eigenlijk moeten afvragen hoe we meer water in ons systeem kunnen vasthouden. Dat vraagt uiteraard sectoroverschrijdende inspanningen en dat is blijkbaar nog altijd heel moeilijk in Vlaanderen.”
Bijkomend probleem voor ons is dat we voor ons drinkwater heel erg afhankelijk zijn van wat er uit de lucht valt. En vandaag stroomt een hoog percentage daarvan gewoon terug in zee. Hoe kunnen we dat beter vasthouden?
Jan Staes: “Dan komen we altijd terug bij de nature-based solutions, klimaatbuffers waar natuurlijke processen ruimte krijgen. Zo creëer je gebieden die kunnen meegroeien met klimaatverandering en waar mens en natuur van profiteren. Dat zijn de ingrepen die we met PROWATER willen promoten: bossen op de juiste plaats voorzien, heides en moerassen herstellen op de juiste plaats, maar vooral veel minder draineren. Daar valt de grootste winst te halen. En bij het implementeren van die nature-based solutions moeten we ons vooral richten op de bovenlopen en de bronbeken. Het is bij die kleinere rivieren en beekjes dat we onze valleien moeten herstellen via het installeren van stuwen of nog beter, ze terug minder diep maken en hermeanderen, er terug bochten in leggen zoals het vroeger was. Nu kijkt men voor rivierherstel nog te veel naar de grote projecten zoals langs de Demer of de Schelde. Die projecten zijn weliswaar goed in het kader van overstromingen, maar als we echt iets willen doen aan de droogte en onze basisdebieten, dan moeten we veel meer bovenstrooms in het systeem gaan kijken zoals bij de Kleine Nete of de Visbeekvallei. Daar liggen ook onze investeringssites van PROWATER. Het zijn die gebieden die vandaag niet meer overstromen, die we in de toekomst terug nat moeten krijgen.”
Hoe bedoel je?
Jan Staes: “Als je kijkt naar kaarten van historische overstromingsgebieden en je legt die naast die van vandaag, dan zie je dat er een grote verschuiving naar beneden heeft plaatsgevonden. Die kleinere overstromingsgebieden van vroeger zijn verdwenen net omdat we die waterlopen wilden optimaliseren door veel te draineren. Maar je kan water nooit helemaal doen verdwijnen, dat komt ergens anders terug. En we zien nu dat die overstromingen op lagere gebieden veel meer schade aanrichten dan historisch gezien het geval was. Het probleem zal dus niet alleen opgelost worden door massaal te ontharden, het ligt evenzeer aan ons huidige waterlopenstelsel waarvan de helft kunstmatig is. Een groot deel van die waterlopen lagen er 1000 jaar geleden niet. En anderzijds heb je bijvoorbeeld in de Kempen heel veel landschapsdepressies die gevormd werden door sterke winden tijdens de laatste IJstijd. Dat zijn eigenlijk putten in ons landschap die ideaal zijn om water te bergen en vast te houden. Helaas zijn die vandaag allemaal verbonden met grachtenstelsels om deze zo te laten ontwateren. We zitten dus met heel wat natuurlijke wadi’s, maar we gebruiken ze niet.”
Wat kunnen we nog doen om het water te helpen?
Jan Staes: “Werken aan de doorlaatbaarheid van onze landbouwbodems. We hebben metingen gedaan op een heel aantal landbouwbodems en hebben daarbij gemerkt dat door met heel zware machines op het land te werken de bodem vaak heel erg samengedrukt is. Vervolgens ploegen we enkel het bovenste laagje terug los. Wat je dan krijgt in een extreem natte zomer zoals in 2021 is dat, ondanks het lage grondwaterpeil, het water niet snel genoeg doorheen die dichte laag geraakt, met plasvorming en afstroming tot gevolg. Het neerslagwater geraakt dus gewoon niet snel genoeg doorheen de bodem. Het te lage gehalte aan organische stof in de akkerbodems speelt daarin ook een rol, want daardoor is er naast een lage infiltratiesnelheid ook gewoonweg minder ruimte voor water in de bodem. Daarom denk ik dat het werken aan bodemkwaliteit een absolute must is. Zonder aandacht voor bodems lopen we risico op grote schade bij een eventuele volgende waterbom boven Vlaanderen. Eigenlijk komt het er in het algemeen op neer dat we meer gebruik moeten leren maken van de morfologie van ons landschap. Waar dat toelaat om water vast te houden, moeten we dat gewoon doen. En daarbij moeten we toelaten dat er af en toe wateroverlast is, zeker bij die kleine beken en op plaatsen dat het niet levensbedreigend is. Een randvoorwaarde waar we aandacht aan moeten besteden, is de vervuiling van onze waterlopen. Want als we de vervuilde beken dan laten overstromen, is die bodem niet meer bruikbaar voor onze voedselproductie. De opgave voor onze waterkwaliteit is dus enorm. Maar er zijn tal van kleine bovenlopen die we zonder probleem terug actief kunnen laten overstromen.”
Wat onthoud je nog uit het PROWATER-project?
Jan Staes: “Ik heb veel geleerd van onze Britse partners. In Groot-Brittannië ligt het rivier- en landschapsbeheer veel meer dan bij ons in private handen van allerlei verenigingen – de zogenaamde “Trusts” – die werken via giften en fondsen. Die Trusts werken heel vlot en flexibel samen met private landeigenaars en kunnen ook sneller op de bal spelen omdat er minder bureaucratie is. Het is misschien interessant om daarover na te denken dergelijk systeem bij ons te implementeren. Het oprichten van een centraal klimaatadaptatiefonds waarmee integrale projecten gerealiseerd kunnen worden, lijkt me wenselijk. Nu is het telkens zoeken naar middelen om projecten te realiseren of onderzoek te kunnen doen. Bepaalde opportuniteiten kunnen nu soms niet benut worden omdat de afstemming en financiering te log en te traag werkt. Er is ook nood aan wetenschappelijk onderzoek die de acties en ingrepen die gebeurd zijn kan opvolgen en monitoren zodat we eruit kunnen leren. Maar helaas is daar niet altijd geld en voldoende draagvlak voor. Ik coördineer nu wel een soort vervolgtraject op PROWATER, waarin we veel meer inzetten op monitoring en onderzoek om de opschaling van maatregelen te onderbouwen. Het project heet TURQUOISE (groenblauw). Het is een SBO-project, gefinancierd door het fonds voor wetenschappelijk onderzoek (FWO)."
"Universiteit Antwerpen gaat samen met KULeuven (Patrick Willems en Jan Vanderborcht) en ILVO (Sarah Garré) doorgedreven onderzoek doen naar bepaalde ingrepen. Zo kijken we naar de impact van bodemcompactie op onze grondwateraanvulling en onderzoeken we de effectiviteit van het plaatsen van stuwtjes. Dat zijn namelijk zaken waar we vandaag nog steeds niet veel kennis over hebben. Er is een hoop onderzoek naar de effecten op gewasproductie, maar niet wat de implicaties zijn voor het watersysteem en of we er zo voor kunnen zorgen dat onze waterlopen niet meer droogvallen. En we verkennen nieuwe concepten. Bijvoorbeeld of het mogelijk is om water omhoog te draineren via pompen op zonnepanelen. Misschien kunnen we werken met het principe van contourgrachten en zo het overtollige water wegleiden van de beken naar de valleiflanken zoals ze in het Middelands Zeegebied al meer dan 1000 jaar doen. Zodat er én aan landbouw kan worden gedaan in de valleien én we het water niet verliezen, want dat is kostbaar. Daar zal iedereen het wel over eens zijn. Het herontdekken van soms héél oude concepten kan ook zeer inspirerend zijn. Hoe kunnen we die oude principes in een nieuw jasje steken en toepassen in onze landschappen? Droogte en wateroverlast is immers iets waar men op vele plaatsen in de wereld al duizenden jaren ervaring mee heeft. Het loont dus de moeite om dat te onderzoeken.”